Ermelo ECWC Endurance 2021

De geschiedenis van de Endurance sport | Deel 1

Crewarea EK WK Endurance 2021

Geschreven door Jacob Melissen

Een verantwoording waarom de Endurance sport met paarden ten opzichte van het paard nog steeds een volledig te accepteren discipline is binnen de kaders van welzijn en welbevinden van het paard. 

Niets ontstaat uit het niets. Er is altijd een logisch verband tussen wat er nu is, het ooit was en hoe het is begonnen. Tussen het eerste begin en zoals het nu is hebben toenemende kennis gepaard aan voortschrijdend inzicht geleid tot een continue evolueren van bijvoorbeeld de Endurance sport. Uit onderstaand “essay” wordt verhaald van de geschiedenis van deze discipline. Daaruit blijkt voor de goede verstaander dat rond de eeuwwisseling van de 19de  naar de 20ste  eeuw proefondervindelijk werd vastgesteld waar de grenzen van het paard liggen. Die zelfde goede verstaander ziet dat men ruim een eeuw geleden niet alleen de kaders van te overbruggen afstanden maar ook van rust heeft bepaald waaraan men zich in deze tak van sport nog steeds houdt. Ook ziet men dat de veterinaire en verzorgende aspecten van het paard tijdens de wedstrijden nu veel meer aandacht hebben gekregen. Sinds de eeuwwisseling van de 19de naar de 20ste is er in alle opzichten bijna alles veranderd. Zo lijkt het. Maar is het ook werkelijk zo. Is het fysiek van de mens echt veranderd, is het fysiek van het paard veranderd. Eigenlijk niet. Daarom kan, als het om het paard gaat, van de ervaringen toen opgedaan nog steeds lering worden getrokken. Daar ligt ook de onderbouwing van de legitimiteit van deze discipline.

De cavalerie legde de basis van de Endurance sport

EK WK Endurance Ermelo 2021

Drs. H.M.C. van Overbeek *1932 schreef een in 2003 bij het Museum Cavalerie verschenen brochure onder de titel “Lange afstandsritten te paard”. Daarin beschreef hij een discipline die uitgroeide tot een tak van de hippische sport die we nu kennen onder de naam Endurance. In de bibliotheek van dit museum bevindt zich een schat aan literatuur over dit onderwerp waarop van Overbeek zich bij het schrijven zijn brochure baseerde. Dat juist in deze bibliotheek een schat aan literatuur over deze discipline te vinden is niet meer dan logisch. Net als bij eventing en dressuur ligt bij de cavalerie de basis van deze tak van sport. Vanaf 1850 tot laten we zeggen 1920 veranderden de opvattingen in het leger over nut en noodzaak van de cavalerie op het slagveld. Er kwamen mitrailleurs en daardoor was de cavalerie als aanvalswapen onbruikbaar geworden. Er verschenen treinen, auto’s en vliegtuigen. Maar spoorlijnen waren slechts in beperkte mate beschikbaar en wegen waren vaak niet verhard. Deze onverharde wegen veranderden in herfst en winter in moeilijk te nemen hindernissen. De taken van de cavalerie veranderden in verkennende, het overbrengen van berichten maar ook het snel transporteren van vuurkracht naar die punten waar deze noodzakelijk bleek. Dat hield in dat paarden en ruiters anders opgeleid en getraind dienden te worden waarbij op nieuwe vragen antwoorden gevonden dienden te worden. Er moest geoefend gaan worden in het rijden van langere en korte afstanden in een zo hoog mogelijk tempo. Daarbij dienden dan wel de gestelde taken te worden vervuld. Maar ook wat kan een paard en welke paarden zijn voor welke taak het meest geëigend. Hoe dient een paard te worden getraind. Wat beslag is het beste voor een paard. Wat dient aan een paard gevoerd te worden en in welke gang kan het beste worden gereden.

Het rijden van lange afstanden te paard was heel gewoon. Zo gewoon dat men de opgedane ervaringen misschien mondeling overdroeg maar amper of niet vastlegde. Daardoor gingen vele van deze ervaringen verloren en moesten nieuwe worden opgedaan. Vele afstandsritten werden voor militairen georganiseerd aan het einde van de 19de en begin 20ste eeuw.

De cavalerist moet zelf zijn paard verzorgen, trainen en voeren. Op die wijze leert hij zijn paard niet alleen optimaal kennen maar leert ook hoever hij in het vragen van een prestatie van zijn paard kan gaan.

Daarnaast reden veel cavaleristen, waaronder ook de nodige Nederlandse officieren, individueel lange ritten zonder wedstrijdelement. Zo reed Luitenant Jonkheer J.W. Godin de Beaufort in 10 dagen van Amsterdam naar Wenen en overbrugde daarmee een afstand van 1224 kilometer. Tijdens deze afstandsritten wilde men testen waar de grenzen van de paarden lagen en daarbij liet niet zelden een paard het leven. Opvallend was dat dierenartsen in het begin niet betrokken werden bij het beoordelen van de paarden die in deze ritten van start gingen. Zo sloot het organiserende comité dat in 1902 de rit Brussel – Oostende uitschreef veterinair toezicht zelfs nadrukkelijk uit. Dit omdat de organisatie bang was voor discussies over veterinaire beslissingen. Uitsluitend de tijd bepaalde de uitslag. De winnaar, de Fransman Luitenant Madamet, deed over deze afstand van 132 kilometer zeven uur. Hij reed met een gemiddelde snelheid van 18.8 km p/u. Er gingen 61 combinaties van start er kwamen 29 paarden niet aan de eindstreep en men telde 16 paarden die waren bezweken onder de inspanningen van deze rit. Onder de deelnemers ook een paar Nederlanders. Luitenant Jonkheer J.W. Godin de Beaufort van het 1ste regiment Huzaren eindigde met Mascotte als zesde en Luitenant G.J. Maris van het eskadron Ordonnansen werd met Charly 10de. De op deze wijze opgedane ervaringen en meer veterinair toezicht kregen een gunstige invloed op het verloop van deze wedstrijden. Zo diende een paard fit te blijven. Want als een paard niet meer verder kon werd de missie niet volbracht. De gevolgen daarvan konden ernstig zijn. Niet alleen voor het legeronderdeel dat de opdrachten niet ontving maar ook voor de cavalerist die krijgsgevangen kon worden genomen. Het is daarom dat men in de literatuur bij herhaling er op aandringt dat de cavalerist zelf zijn paard moet verzorgen, trainen en voeren. Op die wijze leert hij zijn paard niet alleen optimaal kennen maar leert ook hoever hij in het vragen van een prestatie van zijn paard kan gaan. Zo kwamen langzaam maar zeker diervriendelijke aspecten in overeenstemming met humanitaire. Van Overbeek beschrijft in zijn brochure een aantal van deze ritten.

1892 Berlijn Wenen 600 Km. 3 dagen.

Dit was een wedstrijd tussen Duitse en Oostenrijkse militairen. De Duitsers gingen van start in Berlijn en de Oostenrijkers in Wenen. De Oostenrijker Luitenant Graf von Starnhemberg reed als winnaar de afstand in 71 uur en 27 minuten met een gemiddelde snelheid van 8km/u. De Duitse Luitenant Freiherr von Reizenstein deed er 73 uur en 7 minuten over. Hij had zich ergens vergist en heeft een stuk omgereden. Onderweg vernam hij dat von Starnhemberg en ongeveer 71 uur over had gedaan. Daarop voerde hij de snelheid aanzienlijk op met als resultaat dat zijn paard na de eindstreep van uitputting stierf. Er gingen 217 paarden van start waarvan 30 het leven lieten. In de afstandsrit Dresden-Leipzig van 1895, een afstand van 135 kilometer, gingen 22 paarden van start waarvan 7 de rit niet overleefden. De Duitse Luitenant Zūren zegevierde nadat hij deze afstand met een gemiddelde snelheid van 22.5 km/u had afgelegd.

Hoewel de ritten qua snelheid moeilijk met elkaar te vergelijken zijn gelet op de terreingesteldheden denkt men dat er conclusies te trekken zijn. Zoals naarmate de afstand toeneemt, neemt de snelheid af. Rekent men er mee dat een paard in een uur 25 kilometer kan afleggen dan daalt de gemiddelde snelheid over 100 kilometer tot 15 km/u en bij een afstand van 150 kilometer tot 13 km/u. Ook kwam men tot de slotsom dat een goed getraind en gezond paard vele dagen lang 60 Km per dag kan afleggen waarbij uurgemiddelden van 15 tot 20 km/u gewoon waren en waarbij vaak sneller werd gereden. De ervaring opgedaan in de rit van Berlijn naar Wenen was dat een paard een afstand van 600 Km in drie dagen zonder rustdag kan afleggen maar dat was dan ook gelijk het maximale wat men van een paard kon en mocht vragen.

Met een niet te hoge snelheid komt men het verst en de snelheid heeft de meeste invloed op de conditie van het paard.

Aanbevolen werd dan ook onder geen voorwaarde meer dan 300 km op één dag af te leggen. De ruiter zit dan 18 tot 20 uur per dag in het zadel met een snelheid van 11 km/u. De uiterste twee conclusies waren simpel. Met een niet te hoge snelheid komt men het verst en de snelheid heeft de meeste invloed op de conditie van het paard.

Volgende week zaterdag in deel 2 van “De geschiedenis van de Endurance Sport”, geschreven door Jacob Melissen, lees je meer over de geschiedenis van het endurancepaard en de trainingen voor langeafstandsritten.